De vampier en de tandarts
In een stadje hier dichtbij leefde (of feitelijk niet-leefde) een vampier. Zijn aanwezigheid was al eeuwenlang onopgemerkt gebleven, doordat hij op slinkse wijze zijn slachtoffers koos. Maar daar zou weldra verandering in komen.
De vampier ontstond zo’n vierhonderd jaar geleden ineens tijdens zijn ontbijt. Hoe dat zo kwam? Dat kon hij zich niet herinneren. Hij wist helemaal niets meer van voor hij was ontbeten, maar daar maakte hij zich niet druk om. De vampier niet-leefde comfortabel in een bloedmooi graf in een Roemeens gehucht met een moeilijk uit te spreken (of op te schrijven) naam. Totdat de grond te heet werd onder zijn vleermuisvleugels.
Een concurrent, ene graaf Dracula, was zo gruwelijk bloeddorstig en bijtgraag dat de burgers bevend van angst in hun bedjes lagen. Niemand durfde meer te slapen. Daarom ontketenden de burgers een vampierklopjacht: ‘dood aan de vampiers!’ De knoflookwalm was er niet te harden, malse maagden droegen kruisjes om hun nek, iedereen was bewapend met een houten staken en een hamer, en grafstenen werden opzij getrokken om te checken of eronder toevallig een vampier een dutje deed. Dat verstoorde de eeuwige rust behoorlijk!
Op zoek naar een beter heenkomen fladderde de vampier naar het Noord-Westen van Europa. Na dagen vliegen streek hij neer in een klein stadje. Knoflook groeide in deze contreien nauwelijks – de lucht stonk er heerlijk naar stoffig steenkool, ongewassen zweetlichamen en rotte vis. Al snel zag de vampier op een kerkhof een uithoek vol verlaten grafstenen (‘een versche grafsteen waar een weduwe bloemen op legt ies zóóó vervelend!’) en hij koos het grootste graf als zijn rustplaats.
De verhalen over graaf Dracula hadden echter ook dit stadje bereikt, al geloofden de bewoners het maar half. Zo erg kon het toch niet zijn? Had iemand het soms verkeerd vertaald? Het was vast fake-news! Om het geruchtenvuurtje niet aan te wakkeren, besloot de vampier dat hij voorzichtig te werk moest gaan. Dode maagden met twee gaatjes in hun nek zouden direct de aandacht trekken en de rust verstoren.
‘Hoe kom iek onopvallend aan mijn versche bloedmaal?’ vroeg de vampier zich vertwijfeld af.
Het antwoord diende zich al snel aan. In die tijd heerste gelukkig de één na de andere epidemie waaraan mensen bij bosjes bezweken: de pest, de pokken, cholera, tuberculose of een venijnige griep – er waarde altijd wel een dodelijke, besmettelijke ziekte rond. Weerloze zieken waren een makkelijk slachtoffer voor de vampier. Of er eentje meer of minder overleed, viel de bevolking niet op. Meestal was een zuster wel zo aardig om ’s nachts een slaapkamerraampje open te laten voor wat frisse lucht, zodat de vampier naar binnen kon fladderen (‘Dankuwel, zuschter! Iek mag niet onoitgenodiegd naar bienen. Maar een raampje openlaten ies een oitnodiegieng…’). Daarna was het een koud kunstje.
De uitgemergelde, steunende zieke maakte weinig bezwaar wanneer de vampier de meest geschikte slagader ontblootte: een pols, een elleboogplooi, of een lies (‘miets de speklaag daar niet te diek ies!’). De hals vermeed de vampier, want dat zou veel te veel opvallen.
Uitgekookt als hij was, nam de vampier altijd een laken mee. Die drapeerde hij netjes onder zijn slachtoffer, zodat er geen bloedvlekken op het beddengoed zouden spatten. En soms beet hij extra gaatjes om verwarring te zaaien. Tijdens een epidemie overleden zoveel zieken, dat dokters niet nauwkeurig naar andere doodsoorzaken keken. Wanneer een oplettende zuster toevallig de vele gaatjes zag, dan wist ze vast niet wat ze daarvan moest denken.
Zo vloog de tijd voorbij. De vampier kwam makkelijk en onopgemerkt aan zijn slachtoffers.
Totdat de geleerden ontsmettingsmiddel, antibiotica en vaccins uitvonden. Daarmee bestreden dokters infecties, met succes. De stromen van dodelijke epidemieën droogden op. Er waren natuurlijk nog wel ernstig zieke mensen, maar die lagen nu in ziekenhuizen. Daar brandde altijd licht, gaven infuusapparaten piepconcerten, kwam om de haverklap verpleging de ziekenzaal binnenlopen en, tot overmaat van ramp, konden de ramen niet open (‘dat ies bedoeld om patiënten bienen te houden, niet om vampiers boiten te houden – niettemien werkt het wel zo’). Tsja, nu moest de vampier een ander plan verzinnen.
De vampier besloot zijn grenzen te verleggen. Zijn leeftijdsgrens. Voorheen koos hij steevast jonge slachtoffers uit vanwege hun zachte, soepele huid en hun frisse geur. Maar de vampier zag een nieuwe kans. Waar vroeger ouderen nog bij hun kinderen woonden en door hen werden verzorgd, zo werden de bejaarden tegenwoordig gestald in tehuizen. En hoe handig: iedereen zat lekker dicht bij elkaar! Alle oudjes gingen toch een keer dood. Een beetje vroeger zou vast niet opvallen.
Dus fladderde de vampier elke nacht langs de bejaardenhuizen in de stad op zoek naar een open raampje. Maar niet elke bejaarde was weerloos – de vampier moest zijn slachtoffers zorgvuldig uitkiezen. Hoe muffer de lucht in de slaapkamer, hoe groter de kans op makkelijk succes. Daarom snufte hij eerst goed met zijn neus door de kier van het open raampje. Wanneer hij de geur van schimmelkaas of vochtige kelders rook, dan vloog hij naar binnen. Hij boorde zijn hoektanden door de taaie huid. Tsja, die stugge, stijve, lederen huid… ‘Dat ies als bijten door een oude schoen!’
Nadat de vampier zijn nieuwe tactiek enige tijd had toegepast, merkte hij dat zijn hoektanden minder scherp werden. De vampier kreeg last van zijn gebit. Met een vijl probeerde hij zijn tanden te slijpen, maar dat ging erg lastig omdat hij niet kon zien wat hij deed, zo zonder spiegelbeeld. Op goed geluk bewoog hij de vijl heen en weer. Maar zijn tanden bleven bot.
Het bijten in slagaders ging elke nacht moeilijker. De vampier kreeg steeds meer tandpijn – soms sliep hij er zelfs niet van. Langzaamaan voelde hij zich radeloos. ‘Wat moet iek nu toch doen?’
Op een kille winteravond fladderde de vampier moedeloos door de miezerregen. Hij kniesde en knarste op zijn tandprobleem. Ineens zag hij iets blinkends wits opdoemen uit het duister. Een foto van een schitterend, giga-groot gebit (zonder punttanden, weliswaar). Het was geplakt op het raam van een aanbouw: een advertentie.
‘Welkom bij het avondspreekuur van tandarts De Boer’ en ‘onverzekerden direct pinnen,’ vermeldde de advertentietekst onder andere.
‘Ja! Dat ies het!’ riep de vampier blij uit. Hij fladderde een vreugderondje.
In het steegje naast het huis transformeerde hij tot zijn menselijke gedaante. Hij stapte door de deur van de aanbouw naar binnen (‘er staat welkom op de tekscht – als dat geen oitnodiegieng ies!’).
Tandarts De Boer had zojuist de laatste klant van haar spreekuurlijstje geholpen. De lijst had nog enkele gaatjes op het eind, maar een avondje eerder vrij was ook wel eens lekker. Haar assistent was net vertrokken. Ze hoefde alleen nog administratie af te maken.
Wat was het een goede zet geweest om een avondspreekuur te starten – heerlijk!
’s Avonds waren de patiënten zo’n stuk fijner! Geen jengelende kinderen die blèrden dat ze niet naar de tandarts wilden, want die lagen al op bed. Ze zag voornamelijk mensen die overdag werkten. Haar klanten poetsten redelijk goed (niet te goed natuurlijk, er moest wat te boren blijven) en ze rookten veelal niet; tandarts De Boer had de pest aan rokers. Vieze gele tanden… En wat een lucht! Soms brandde ze wierook in de behandelkamer om die ranzige rooklucht te overstemmen.
Tandarts De Boer stond op het punt haar paarse behandeljasje uit te trekken, toen het belletje van de voordeur klingelde. Ze keek om het hoekje naar de ingang.
Op de drempel stond een man met een lange zwarte overjas. Hij keek haar weifelend aan. ‘Kunt u me helpen alschtublieft? Iek heb zo’n lascht van mijn tanden…’
Tandarts De Boer kon met moeite een zucht onderdrukken. Ze had zich er juist zo op verheugd om op tijd thuis te zijn. Maar een klant is een klant. En deze man keek zo bedremmeld… Het had hem vast veel moeite gekost om over de drempel van de tandartspraktijk te stappen. Dat beloofde een flink verwaarloosd gebit. Daar viel vast lekker aan te knutselen. Wellicht een kroon, of een brug – of twee bruggen!
‘Natuurlijk meneer, ik wil u graag van dienst zijn,’ glimlachte tandarts De Boer haar eigen perfect onderhouden gebit bloot. ‘Komt u maar mee naar de behandelkamer. Uw jas kunt u op het haakje hangen.’
De man volgde haar naar de behandelstoel, maar hield zijn lange mantel aan.
‘Gaat u maar liggen,’ tandarts De Boer deed haar mondkapje voor, ‘en doe uw mond maar open.’
De tandarts nam plaats op haar verrijdbare zadelkruk, draaide zich naar de man toe, en –
OEI! Wat een graflucht! Tranen sprongen in haar ogen.
Ze wendde vlug haar gezicht af, haalde twee extra mondkapjes uit het laatje van haar werkblad en bond ze snel voor. Zwaarder geschut dan maar. Drie kapjes zou toch genoeg moeten zijn? En straks flink wat wierook branden!
De tandarts hield haar adem in, zette zich schrap en waagde een nieuwe poging om in de mond van haar patiënt te kijken.
Tsjonge-jonge… Niet normaal! Tandsteen? Dit leken wel ROTSformaties!
‘Goh, nog gepoetst de laatste jaren?’ liet ze zich sarcastisch ontvallen. Van flosdraad had deze knakker duidelijk nog nooit gehoord.
‘grmbl… ien… gheen… eeuwen,’ sprak de man moeilijk verstaanbaar met open mond.
Wat een merkwaardig gebit, dacht tandarts De Boer. Ze boog voorover om het geheel beter te kunnen bekijken. De bovenste hoekelementen waren een stuk langer dan de rest. Ze staken uit. Ze waren puntig en hadden rare slijtagegroeven op het oppervlak.
Tandarts De Boer wilde de patiënt in zijn ogen kijken, maar de man staarde verdwaasd naar haar hals. Volledig gebiologeerd. Een ongemakkelijk gevoel kroop over de rug van de tandarts omhoog naar haar haarwortels.
Ze pakte één van de spiegeltjes van het werkblad om de tanden van haar patiënt beter te kunnen bekijken, terwijl ze het huiveringwekkende gevoel van zich af probeerde te schudden (een vampier… Nee, dat kon toch echt niet. Ze moest niet zo hysterisch doen!).
Ze keek in het kleine ronde spiegeltje en verstijfde van schrik. Ze zag de muur van de behandelkamer. Geen tanden, geen mond… Ze zag niks van de man, hoe ze het spiegeltje ook draaide. Ze zag de muur, de behandelstoel, de kamer, zichzelf… Het leek alsof de man niet bestond in de spiegel!
Een vampier. EEN VAMPIER!!! stelde de tandarts in paniek vast.
Haar ademhaling kwam in horten en stoten. Haar mond werd gortdroog.
De mond van de vampier liep juist over van speeksel. Het drupte langs zijn lange hoektanden naar beneden. In diepe trance keek hij naar de hals van de tandarts. Hij had niets in de gaten van haar paniek.
Denk – DENK!! maande de tandarts zich.
Vampiers werden gedood met houten staken, wist ze zich te herinneren.
Hout.
In haar hypermoderne inrichting was alles van metaal of kunststof – de enige voorwerpen van hout in haar kamer waren tandenstokers. Maar die staakjes waren beslist veel te klein!
‘Uhmm – ja – uhmm… Dat wordt boren.’ Tandarts de Boer tilde haar boor op en voelde zich direct iets zekerder. ‘U hebt last van gaatjes. Die moeten worden uitgeboord en opgevuld.’ Ze zette kordaat de boor tegen een kies.
Nu vinden mensen al dat de tandartsboor een vreselijk piepgeluid maakt, maar voor een vampier is het echt ondragelijk. Een vleermuis hoort zelfs het allerhoogste gepiep dat mensenoren bij lange na niet kunnen horen.
‘AAARGH!’ riep de vampier uit. Hij drukte verwoed zijn handen tegen zijn oren. ‘Hou op! Hou daarmee op!’ Hij duwde de boor aan de kant.
‘Meneer,’ sprak tandarts De Boer vermanend, terwijl ze de aanknop van de boor losliet. ‘U hebt ernstige gaatjes die direct gevuld moeten worden. Anders vallen uw tanden uit uw mond!’
‘Oh…, oh jee,’ stamelde de vampier geschrokken. Zonder tanden kon hij niet niet-leven! ‘Maar die herrie, dat ghaat echt niet!’
‘Weet u wat…’ tandarts De Boer kreeg een briljante ingeving. ‘Ik heb nog een tankje lachgas in de bergkast staan. Ik zal u daarmee in slaap brengen. Dan merkt u er niets van.’
Lachgas. Ja, dat klonk een stuk leuker. De vampier zag het idee wel zitten.
Tandarts De Boer liep naar de bergkast van de behandelkamer en kwam terug met een wit tankje. Aan het tankje zat een slangetje vast met aan het uiteinde daarvan een siliconen mondkapje.
‘Kijk, dit kapje zet ik over uw neus en mond en dan ademt u een paar keer diep in-en-uit, totdat u in slaap gevallen bent. Dan is het zo gepiept.’
Zoals gezegd ademde de vampier in het kapje en na wat gegiechel viel hij in een diepe slaap.
Snel – SNEL!
Tandarts De Boer spurtte door de tussendeur, die de praktijk met haar woonhuis verbond, en rende door de woonkamer naar de garage. Ze negeerde het verbaasde hoofd van haar man dat boven zijn krant uitstak. Na wat gerommel onder de werkbank vond ze wat ze zocht. Vlug rende ze ermee terug door de woonkamer (‘uhh – schatje, wat ga je daarmee doen?’) naar de behandelkamer.
De vampier sliep nog. Maar niet lang meer. Het lachgas was zo uitgewerkt. Snel plugde ze de stekker van het apparaat in het stopcontact.
Met een ferme zwaai was de klus geklaard.
Terwijl het hoofd van de vampier loskwam van zijn lichaam, verpulverde het hele lijk tot een grote, dwarrelende stofwolk.
Wat nou houten staak? Onthoofding werkte altijd!
Met een zucht van verlichting legde de tandarts de naronkende kettingzaag neer.
Alleen jammer van de rotzooi.
En de onbetaalde rekening.